(door drs. Frans Vlemmings)
Literatuur:
Alain Demurger, Opkomst en ondergang van de Tempelridders: de historische waarheid over de beschermers van het Heilige Graf: 1119-1307, Baarn, Tirion 1993 ISBN 93-83-184 // ISBN 90-5121-367-0
Over het aandeel van de Nederlandse, meer bijzonder Brabantse participatie in de ridderschap is ons geen enkele publicatie bekend. Het volgende artikel geeft een goed overzicht van de rol van de Vlaamse ridders:
P.Roggé, Tempelridders, Spiegel Historiael, jrg.7, 1972, p.455
De namen van een zeer groot aantal Vlaamse ridders wordt hierin genoemd.
Demurger stelt in hoofdstuk IV “De logistieke steun in het Westen” onder het hoofd “het dagelijks leven in de westerse commanderijen” dat de meeste commanderijen eerder als versterkte boerenhoeven moeten worden gezien dan als echte “kastelen”: Zijn conclusie: De commanderij: een grote boerenhoeve en een luchtkasteel.
In de literatuur wordt geen eensluidend antwoord gegeven of het huis te Rixtel slechts een bouwhoeve was, of een volwaardig klooster. Gelet op het bovenstaande is het eerste het meest waarschijnlijk. Wel zal er een kapel aanwezig zijn geweest. Het huis ressorteerde in ieder geval onder de Commanderie “Ter Brake” in Alphen (NB), evenals Heusden, Middelburg, Zierikzee, Haarlem, Beverwijk en Texel.
Het huis “Ter Brake” was in ieder geval een zwaar versterkte boerenhoeve. Het is gesticht direct na 1118, de oprichting van de Orde. Het is later overgegaan naar de Johanniter orde, nu bekend als de Maltezer orde. Na 1621 kwam het aan de Prins van Oranje. Uit de 18e eeuw zijn nog gedetailleerde beschrijvingen van het huis “Ter Brake” bekend.
De oudste vermelding van de relatie van Rixtel met de orde dateert uit 1214. De betreffende akten zijn uitgegeven in het “Oorkondeboek Noord-Brabant”, dl.I.
OBN,nr.111,dd.1214: Hendrik I, hertog van Brabant, oorkondt dat Willem, graaf van Megen, saliger gedachtenis en Diederik zijn zoon hun allodium te Rixtel hebben opgedragen aan de Templum Domini in Ierusalem.
OBN,nr.439,dd.18-11-1289: Schepenen van ‘sHertogenbosch oorkonden dat de “magister domus de Brake ordinis Templariorum” de “bona eiusdem domus in Ricstelle et in Hezebine sita cum edificiis, agris, terris, pratis, pascuis, censibus, censualibus, fyodalibus et aliis” in pacht heeft uitgegeven aan Amilius van Buscele, poorter van ‘sHertogenbosch.
Volgens de beschrijving uit 1289 omvatte het geheel dus meerdere gebouwen, akkers etc., maar werd het toen niet door de orde zelf geëxploiteerd. Of deze pachter Amilius van Boxtel zelf op het goed gewoond heeft wordt niet duidelijk. Hij kan er weer een onderpachter geplaatst hebben. Toch is het ook mogelijk dat in hem de stamvader van het beschreven geslacht Tempelaars gezocht moet worden.
Na de opheffing van de orde zijn de meeste goederen van Rixtel gekomen aan het vrouwenklooster Binderen, op enkele kilometers afstand gelegen bij Helmond.
Het volgende artikel geeft hierover verdere bijzonderheden:
A.M. Frenken, De Abdij van Binderen onder Helmond, in: Bossche Bijdragen, jrg.11, p.102
De Abdij van Binderen onder Helmond
De goederen der Tempeliers in 1312 zijn verdeeld tussen de Johanniters en het klooster Binderen. Dit is bevestigd in brieven van Hertog Jan in 1347 en 1353 en van hertogin Johanna in 1367.
Deze brieven zijn uitgemaakt i.v.m. de heftige geschillen met de Johanniters, en latere copien hiervan zijn bewaard, als processtukken na de naasting van de Abdij in 1648.
Letterlijk citaat:
Een groot gedeelte dezer landerijen was afkomstig van de Tempelieren, die oudtijds onder het aangrenzende Rixtel een klooster met vele goederen hadden 1).
Toen de orde der Tempelieren in 1312 werd opgeheven, werden hare goederen te Rixtel verdeeld tusschen de Johanniterridders en de religieuzen van Binderen 2).
Het rechtmatig eigendom dezer goederen schijnt kort daarop aan de abdij van Binderen betwist te zijn (vermoedelijk door de Johanniterridders, die, zich beroepend op de twee bekende Bullen van Paus Clemens V, denkelijk alle Tempeliersgoederen zullen opgevorderd hebben). De abdij wist echter van Hertog Jan van Brabant in 1347 een Brief of akte van proctectie of sauvegarde te verwerven, welke daarna nog door twee andere gevolgd werd, t.w. een van dienzelfden Hertog in 1353 en een van Hertogin Johanna in 1367.
Deze drie Brieven, welker inhoud de abdij tot hare “kloosterprivilegiën” rekende, zijn, helaas, niet meer aanwezig, doch tijdens een proces tusschen de stad Helmond en de abdij van Binderen ten jare 1633 werden zij alle drie door de abdij nog overgelegd. Den gedeeltelijken inhoud dezer Privilegiebrieven leeren wij kennen uit een Advertissement, dat in het proces alsdan door de stadsregeerders aan den Raad van State werd overgegeven. Ziehier wat de stadsregeerders tegen den inhoud dier Brieven aanvoerden:
… dat het merendeel van de goederen, tot het voorschreven clooster van Bynderen tegenwoordich specterende, van oude tijden toebehoort hebben de Heeren van de Ordre der Templieren.
Dewelcke onder andere mede een clooster met veele treffelijcke goederen hadden leggen onder Rixtel achter ’t voorschreven clooster van Bijnderen 3).
Ende gemerckt, deselve Templiers niet lange vóór den voorschreven jaere XIIIc sevenenveertich door de gantsche Cristenheijdt op eene tijt omgebracht wesende, derselver goederen overal aengeslaeghen wierden,
Ende dat die van ’t clooster van Bijnderen mette selve goederen aldaer geleghen – ende die noch tegenwoordich Bona Templariorum genoempt werden – bij den hoochgedachten Hertoghe Jan gebeneficeert synde, haer daerinne verscheijden turbatiën door vreemden ende andere in die trouble tijden werden aengedaen,
Soo is ’t, dat deselve Hertoge Jan, alsdoen mede Heer van Helmont sijnde, ende successivelijcke de hoochgemelte Hertoginne Johanna de voorschreven Acten van Protectie respectivelijck aen die van ’t voorschreven clooster van Bijnderen gegeven hebben,-
Principaelijck daertoe tenderende, dat die van ’t selve clooster in ’t gebruijck van haere goederen niet geturbeert, maer daerinne peijselijcke gemainteneert ende van alle cracht ende gewelt bevrijt souden werden;
Tot welcken eijnde oock de Schouteth van den Bossche gelast werdt om haeren beschermer te sijn, als hebbende van wegen den Hertoge van Brabandt criminele jurisdictie, soo over deselve stadt als haerder Meijerije, te weeten daer geene particuliere grontheeren en sijn.
Maer daeruijt en can in ’t minste niet geinfereert werden, dat die van ’t voorschreven clooster van Biinderen niet en souden ‘resorteeren onder de jurisdictie van Helmont, maer een corpus apart soude wesen, gelijck sij in desen met grooten onrechte pretexeren,
Nochte oock dat sij ofte haere goederen vrij ende exempt souden sijn van den lasten, contributiën ende schattingen, die successivelijcke aen de Hertoghen van Brabant betaelt hebben moeten worden.
Uit bedoeld Advertissement blijkt ons verder nog, dat op het einde der Brieven bevolen werd,”dat niemandt sich onderwenden soude, aen des voorschreven cloosters goederen ofte de luijden, daertoe behoorende, eenige moeijenisse ofte bedwanck aen te doen sonder Onse beveelen ende tot Onsen wederseggen toe.”
1) Volgens een handschrift van W. C. Ackersdijck (in het kasteel van Croy) stond het klooster tegenover de kerk van Rixtel.
2) Zie o.a. Philips van Leefdael t.a.p., blz. 50.
3) In zijn werk Oorkonden betreffende Rixtel, blz. 128 trekt Jhr. Mr. A. F. 0. van Sasse van IJsselt het in twijfel, dat de Tempeliers onder Rixtel een klooster zouden gehad hebben, omdat hij op grond van hetgeen hij dan verder vermeldt, van oordeel is, dat de Tempeliers aldaar enkel en alleen eene bouwhoeve bezaten en dat het klooster, hetwelk zij in het Brabantsch deel van Noordbrabant hadden, te Alphen bij Breda stond. Dit laatste echter sluit geenszins uit, dat zij ook een klooster onder Rixtel hadden. En uit hetgeen de schrijver dan verder mededeelt, kunnen wij geenszins een bewijs voor zijne meening ontdekken. De door hem medegedeelde verklaring van Hertog Hendrik van Brabant uit het jaar 1214, dat Willem Graaf van Megen en Dirk zijn zoon hun allodiaal goed te Rixtel hebben geschonken aan de Tempeliers, stelt hem veeleer in het ongelijk. Daarin lezen wij toch, dat zij geschonken hebben “allodium suum in Rikestele cum omni integritate et omnibus attinentiis templo Domini in Jerusalem …. ad usus Fratrum ibi Deo militantium, tam in jure patronatus, quam terris quam pratis et nemoribus”. Wat voor zin hebben de woorden “in jure patronatus”, als hier geen sprake zou zijn van kerk of klooster? Het getuigenis van Wichmans in zijn “Brabantia Mariana”, blz. 402 en dat van Philips Baron van Leefdael in zijne “Beschryving der Meiery van ‘s‑Hertogenbosch”, blz. 50 laten na bovenstaande verklaring der Helmondsche stadsregeerders (aan wie de inhoud der drie bovenbedoelde Brieven bekend geweest moet zijn) het bestaan van een Tempelierenklooster te Rixtel naar onze mening geenszins twijfelachtig.
Kinderen:
A.Maes, ovl.1501, huwt 1e Aleit?? Aert Snoecx, huwt 2e Aleit NN
B.Catharina,huwt Willem die Louw
huwt 1e NN,
huwt 2e Anna dr Peter Goort Maes
Kinderen:A.Simon, -.Dirck, -.Merike
Helmond ORA230,p.354,nr.1224,dd.23-6-1534: Jan soen w. Symon Tempelers heeft gemechticht Willem Jan Tymmermans den Joncsten om in zijn naam te mogen manen, eisen en ontvangen cijnsen, pachten, renten en schulden die aan Jan toekomen, in prosesto Joh. Baptist 1534.
Someren ORA65,f.82,dd.3‑8‑1552: Verkoop door Jan Sijmon Tempelers aan Reyner Jan Willems van een mander rogge erfpacht uit huis, hof, enz. in de Coninckstraet. Item nog uit zijn kindsdeel hem aangekomen na dood van Peter Goort Maes zijn huisvr. vader en nog zal aankomen na dood van Marike zijn huisvr. moeder.
ORA65,f.113v,dd.6‑4‑1553: Verkoop door Bartholomeus en Goort, gebroeders, Jenneke met geboren momb., Jan Jan Martens van de Venne als m&m van Ermgaert, Jan Sijmon Tempelers als m&m van Anna, Matheus Joordens als m&m van Geertruyt, Gielis Aert Willems als m&m van Oda, Hanrick van Rijn als m&m van Anthonia, Willem Goorts als m&m van Wilhelma en Jan Henricks Verhouven verwekt bij Jooste zijn huisvr.? allen broers en zusters, en kinderen van Peter Goort Maes verwekt bij Marie zijn huisvr. aan Joost Francken Verdiseldonck, Jan zijn broer en Heylke en Jutken zijn zusters, van huis, hof, enz. gelegen aent Slieven, ul Meester Dirrick van Kessel, al erfg. Matthijs van Barlo, uf Jan Joost Custers, af de straet. Item nog een stuk land gelegen omtrent de kerk.
ORA71,f.54v,dd.17‑1‑1563: Belofte van betaling door Simon Jan Templers zich mede sterk makende voor Dirrick en Merike zijn onbej. broeder en zuster aan Jan Templers hun vader of zijn huisvrouw met de oeren of wett. erfg. van 68 gld.
ORA73,f.17,dd.6‑9‑1568: Scheiding en deling tussen Jan Templers met Sijmon en Marijtken zijn kinderen en Sijmon voorz. zich sterk makende voor Dirck zijn broer van huijs, hoff etc. gelegen in de Coninckstraet, ul. en uf. de ghemeijnstraet, al. opten wech toebehorend de erfg. Mr. Dirck van Kessell.
Met het huijsraet dat Jan met zijn eerste huijsvrouw had mag hij doen wat hij wil.
ORA73,f.158,dd.23‑6‑1569: Aerdt Scherders momboir over Marijke Templers
VIA.Sijmon Jan Templer huwt Someren ca 1566 Margriet Goort Reijnders op de Camp. Zij huwt 2e Someren ca 1580 Jan Ard Sanders alias Bitters
Kinderen uit het 1e huwelijk:
A.Jenneke, huwt Poortugaal Herman Meeus
B.Herman
NB: de naam van het 2e kind wordt in de Somerense archieven niet genoemd. Gelet op de gegevens uit Poortugaal neem ik aan dat we hier Herman moeten plaatsen.
Someren ORA4,f.17,dd.3‑11‑1594: Testament gemaakt dd. 1584 door Jan Aert Sanders en Margriet Reynders zijn huisvr. Wegens gebrek van betaling zijn de goederen van Margriets vader en moeder opgewonnen door crediteuren en rentmrs. te Den Bosch. Uit de voorz. goederen laat testatrice na aan haar 2 voorkinderen verwekt bij Simon Templers 1 pond groot eens en de rest met de nakinderen te gelijkelijk delen.
ORA83,f.17,dd.25‑9‑1600: Verkoop door Jan Peters van Leveroy aan Jan Aert Sanders en Margriet zijn huisvr. ter tocht en Heijlke haere wett. dr. omdat sij cruijpel ende lam is ter erfrecht van alsulcke gerechtigheid als Jan in koop verkregen heeft de erfg. Simon Templaers blijkens schepenbrieven van Portugael, gelegen aen’t Slieven omtrent de Doelstraet.
ORA91,f.121,dd.15‑7‑1634: Enneke dr. w. Jan de Bitter, wed. Frans van de Zeijlberch vernadert de erfenis zoals Jan sone Lieven Joppen in koop verkregen heeft tegen Henrick Meeus m&m Jenneke Simons beide wnd tot Poortugael, haer halve moederlijke zuster.
ORA92,f.52v,dd.31‑3‑1638: Testament van Jan Lieven Joppen en Enneke Jan de Bitter. Legaat aan Jenneke Sijmons haer halve zuster.
ORA96,f.135v,dd.30‑10‑1653: Meeus en Sijmon Hermans wnd te Poortugael, knd. w. Herman Meeus en Jenneke Sijmon Jan Templer hebben verkocht Jan Juliaen Joppen het versterf aangekomen van Grietje Reijnders, genaemd Grietje Bitters hun grootmoeder en van w. Sijmon Jan Tempelaer haer eerste man.