1264 Amilius van Buscele de ‘Stamvader’?

De mogelijkheid bestaat dat Amilius van Buscele de stamvader kan zijn van het geslacht Tempelaar dit staat nog niet vast maar kan ook niet uitgesloten worden. Indien Amilius de stamvader is, kan dit een verklaring zijn dat Jan I Templers uit een familie met aanzien afstamt en zijn dochter Mechteld uitgehuwelijkt werd aan Gerit van der Aa.
Niet ondenkbaar is dat Amilius van Buscele langs de rivier de Aa woonde, de naam komt sterk overeen met het huidige buurtschap Bussel, op de kaart aangegeven als Busselen, ten westen van de gemeente Asten, dat deel uitmaakt van de plusregio Eindhoven in de Nederlandse provincie Noord-Brabant.
In de 14e eeuw was Bussele een verkleinwoord van Bussel of busselen.

Dat de familienaam Bussele uit de omgeving Asten komt wordt bevestigd door Rodulfo de Bussele, schepen van Asten, in 1306 (nr. 728) ? Of van Ludovici Aelberti de Bussel, vermeld als schepen van ’s Hertogenbosch van 1343-1350 ?

Doch dat wordt tegengesproken door de discussiegroep Middeleeuwse Genealogie, Hans Vogels, bericht nr 12643, Re: van Busse, 18-06-2013.

Melis van Bussel/Buscel was een zoon van een Aleyt.

M. Spierings: Obituarium of dodenboek van de Sint-Janskerk te ‘s-Hertogenbosch (1280-1435), Boschboombladeren nr.23 1979: blz.23/14.
Pag. 183 Melis van Bussel Aleytensoon en Oeda zijn vrouw en Goyart de zoon van Melis met zijn vrouw Beatrijs dochter van wijlen Jan Francken.
Pag. 69 Albert van Bussel en zijn vrouw Truda.,
Pag. 99 Lodewijck Albertssoon van Bussel en Katelijn zijn vrouw., Melis overleed vermoedelijk kort voor 25 februari 1306, zijn vrouw Oeda was al dood voor 15-12-1290. Melis wordt als schepen van Den Bosch vermeld in 1279, 1282, 1284, 1291, 1293, 1295, 1302, zie B.C.M. Jacobs, Justitie en politie in ‘s-Hertogenbosch voor 1629; lijst van schepenen, Van Gorcum 1986, blz.245-247.

Als kinderen heb ik:
1. Lutgardis genaamd Lute, dochter van Oda, x voor 1290 Wellen van Berlichem.,
2. jkvr. Gertrud [van Bussel], x N.N., hieruit een zoon Goyart, min. geboren 1293.,
3. Goyart van Bussel, zoon van Melis, x voor 1315 Beatrijs Jan Francken.,
4. jkvr. Lijsbet, dochter Amilius van Bussel, vermeld 1326.,
5. vermoedelijk Albert van Bussel, x Truda, hieruit een zoon Lodewijk Alberts van Bussel, schepen 1342, 1346, 1350, min. geboren 1317.,

Aangezien de oudste dochter Lutgardis expliciet dochter van haar moeder Oda wordt genoemd en zoon Goyart van Bussel zoon van Melis van Bussel mag de mogelijkheid niet worden uitgesloten dat Melis van Bussel en zijn vrouw Oeda voor hun huwelijk wellicht met een andere partner gehuwd zijn geweest. De oudste twee dochters zijn in ieder geval gehuwd begin jaren ’90 en zowel Goyart als Albert van Bussel pas in de jaren voor 1315.

Van Goyart van Bussel is mij slechts een natuurlijke zoon Goyart bekend uit 1362 (Groot Ziekengasthuis van Den Bosch, regest 71).],

[Discussiegroep Middeleeuwse Genealogie, Hans Vogels, bericht nr. ??, De Bossche Van Bussels, 18-06-2013, hieruit enige fragmenten; de bronvermeldingen zijn weggelaten,
.
Trubbels rond de Rixtelse hoeve Ten Vehuze: de Tempeliers en andere betrokkenen.

Inleiding
In 1997 publiceerde Peter Dekkers in Helmonds Heem een artikel getiteld “Verslag van een vierschaar in Aarle-Rixtel anno 1300. Aan de hand van een in Parijs aangetroffen verslag reconstrueerde hij een middeleeuwse gerechtszitting over een vermeende pachtachterstand in onze naaste omgeving. Zowel de inhoud van zijn artikel als het geringe aantal bronvermeldingen inspireerden mij tot een reactie omdat er mijns inziens nog veel meer informatie voor het oprapen lag. De nu voorliggende bijdrage verdween echter in de vergetelheid. Ik heb weggelaten wat nog niet afgerond was.

De goederen in Rixtel hadden de Tempeliers verworven van graaf Willem van Megen en diens zoon Dirk. In 1214 bekrachtigde hertog Hendrik I van Brabant in Tilburg deze overdracht. Zonder nadere onderbouwing veronderstelde Dekkers dat dit gebeurde onder druk van de hertog van Brabant. De hertog kwam in 1203 na acht jaren van strijd tot een akkoord met graaf Otto I van Gelre. Krachtens dat akkoord deed de graaf afstand van de rechten die hij zei te hebben op het graafschap Megen en op de “unitas” van de Kempen.,

Na 1203 is de hertog doorgegaan met het geleidelijk aan uitbreiden van zijn bezit en invloedssfeer. In 1214 verkreeg hertog Hendrik I dus een voet aan de grond in het “Gelrese” Rixtel. Het blijft echter een open vraag of dit onder druk gebeurde. De Tempeliers stonden dan wel op goede voet met hertog Hendrik I en zijn voorouders, maar namen in het algemeen een neutrale en onafhankelijke positie in. Bovendien verkeerde het graafschap Megen en zijn graaf al vanaf 1203 in de invloedsfeer van de hertog.

Dat de Tempeliers na hun verwerving in 1214 hun bezittingen gauw weer van de hand deden is iets wat niet klopt. De goederen van de Tempeliers zijn nooit verkocht geworden. In 1289 (na vijfenzeventig jaar!) werden de goederen in Rixtel en Heesbeen gezamenlijk verpacht. De Johannieter ridderorde met hun basis in Malta, werd in 1312 de bezitsopvolger van de Tempeliers.
Naar hun thuisbasis werden ze vaak de Maltezer-ridders genoemd. Van hen is bekend dat ze hun Rixtelse goederen nog eeuwenlang bleven verpachten. In ieder geval dateert de oudst bekende, en gezien allerlei buiten de verpachting gehouden zaken, waarschijnlijk ook de allereerste,
verpachtingoorkonde pas uit 1289.

De hoeve Ten Vehuze

Het is jammer voor Dekkers dat hij niet bekend was met het boek van Jean Coenen over de geschiedenis van Aarle-Rixtel. Volgens Coenen moeten de in Aarle-Rixtel gelegen goederen geïdentificeerd worden met de hoeve Ten Vehuze naast de kerk van Rixtel. De hoeve Ten Vehuze stond later ook bekend als de Tempeliers- of Maltezer-hoeve. De goederen moeten aanzienlijk zijn geweest. Naast een hoeve was er in 1289 ook sprake van bijhorende akkers, landerijen, weiden, wateren, cijnzen en gebouwen. Verbonden aan de hoeve zaten rechten op de kerk. In 1289 werd het patronaatsrecht op de kerk van Rixtel en de hoofdcijns-plichtige horigen buiten de verpachting gehouden. Eveneens naast de kerk en iets ten noordoosten van de hoeve Ten Vehuze, lag de grote hoeve Ten Vijfeijken die in 1373 aan de Helmondse abdij Binderen werd verkocht. Later blijken enkele percelen van de hoeve Ten Vijfeijken belast met een cijns die aan de Maltezer-ridders moest worden betaald. In de 16e eeuw vond er een herkaveling c.q. ruiling plaats tussen deze twee hoeven.

De herkomst

Zoals in het voorgaande als is genoemd verwierven de Tempeliers de hoeve Ten Vehuze in het begin van de 13e eeuw van graaf Willem van Megen. In 1214 werd door hertog Hendrik I van Brabant de overdracht van de toen reeds overleden graaf. bekrachtigd.

De aanleiding

In 1289 werd in Den Bosch de bezittingen van de Tempeliers in Rixtel en Heesbeen (nabij Heusden) tegen een jaarlijkse en eeuwigdurende erfpacht van 24 Leuvense ponden overgedragen aan Melis van Bussel en zijn erfgenamen. De verpachting werd geregeld door de meester van de commanderij Ter Braken. Zoon Goyart van Bussel volgde zijn vader op als pachter, waarna hij de goederen na verloop van tijd overdroeg aan zijn zuster Gertrud. Reeds voor deze overdracht was er even een betalingsprobleem geweest dat echter opgelost was. De goederenoverdracht aan zijn zuster werd niet correct gemeld waardoor er bij een nieuwe, niet op de hoogte zijnde, commanderijmeester onduidelijkheid ontstond. Hij constateerde een betalingsachterstand waardoor jonkvrouw Gertrud van Bussel aangesproken werd. Het achterstallige bedrag bedroeg vierentwintig pond “swerter tornose”. Jonkvrouw Gertrud van Bussel werd door de meester van Ter Brake meermalen gevraagd om te komen betalen. Toen dit geen effect had nam de meester maatregelen. Tevens werd de jonkvrouw, en verder iedereen die hem ter dezer zake in zijn recht kon doen herstellen, volgens hofrecht voor een vierschaar (kort geding) gedaagd. De uitgenodigde partijen waren verschenen en van deze gerechtszitting is het niet afgemaakte verslag bewaard gebleven.

De pachtsom,
De jaarlijkse pachtsom in 1289 bedroeg 24 Leuvense ponden, terwijl het achterstallige bedrag een waarde van 24 pond “swerter tornose” bedroeg. Het lijkt een geval van appels en peren maar het is allebei fruit. Het sleutelwoord in het voorgaande valt dan ook onder de gelijkwaardige noemer “penningen”. In Karolingische tijden werden er uit 1 pond zilver 240 zilveren penningen geslagen met een gewicht van bijna 1,8 gram. Deze penningen werden in koninklijke muntateliers in alle delen van het rijk geslagen en waren als betaalmiddel overal gangbaar. Vanaf de 9e eeuw werd het muntrecht ook aan bisschoppen, hertogen en graven toegekend. Door de opkomst van de steden in de 13e eeuw, kwam er ook een bemoeienis met de door de vorsten in omloop gebrachte muntstukken.
Meestal werden zelfs de naam en het wapen van de vorst geheel weggelaten en vervangen door die van de steden alwaar de muntateliers waren gevestigd.

De verdergaande overgang van de muntslag naar geestelijke en wereldlijke handen betekende niet alleen een einde van de eenheid van munt, maar ook een toenemende variatie in gewicht. De zilveren penning bleef de enige muntsoort maar het gewicht van de munt daalde. Uit een pond zilver werden meer munten geslagen dan de oorspronkelijke 240. In onze streken had je Luikse, Leuvense en Utrechtse penningen in omloop die iets van elkaar in gewicht scheelden. In Frankrijk bezat de stad Tours een muntatelier dat lichte munten sloeg die van sterk koperhoudend,
donkergekleurd zilver vervaardigd werden. Deze werden gewoonlijk omschreven als zwarte penningen of zwarte Tournooisen. Hoewel het gewicht van de penning allang gedaald was, werd nog steeds een aantal van 240 algemeen aangeduid als “een pond penningen”, veelal met de toevoeging Leuvens, Tours enz.

De oorspronkelijke pachtsom bedroeg dus 24 pond Leuvense penningen. Als we bedenken dat de Tempelier-commanderij Ter Braken tot de provincie Frankrijk behoorde, is het niet verwonderlijk dat men op een bepaald moment de voorkeur heeft gegeven aan betaling in franse munten. Het kan ook zijn dat het hertogdom Brabant gaandeweg in meer Franse invloedssfeer is komen te verkeren zodat de Tournooise penningen in noordelijkere streken in het betalingsverkeer terechtgekomen zijn. De betalingsachterstand van 24 pond Tournooise penningen kan dus ruwweg gelijkgesteld worden met 24 pond Leuvense penningen. De zogenaamde achterstallige pachtsom impliceerde dus slechts één jaar achterstand.

Het gerechtsverslag

Uit de bewoordingen van het verslag, geschreven in een mengeling van derde en eerste persoon, valt op te maken dat vermoedelijk het de meester van Ter Brake zelf was die er mee bezig was.19)
Tevens blijkt uit het gerechtsverslag niet waar de vierschaar gehouden werd. Het kan zowel in Aarle-Rixtel als in Heesbeen zijn gehouden. Maar het is waarschijnlijker dat de bijeenkomst krachtens “hofrecht” in de hof Ter Brake in Alphen nabij Breda werd gehouden. De afstandelijke beschrijving van de goederen doet dit vermoeden. Op de hof Ter Braken zetelde naar alle waarschijnlijkheid ook de schepenbank van de commanderij, die in 1312 voor het eerst impliciet wordt genoemd. De in het verslag voorkomende schepenen zullen dus hoogstwaarschijnlijk niet die van Rixtel zijn maar van de commanderij Ter Brake zelf.

Jonkvrouw Gertrud kwam naar de vierschaar in gezelschap van haar zoon Goyart, zodat we mogen aannemen dat deze mondig en dus minstens veertien jaar moet zijn geweest. Uit zijn aanwezigheid kan worden opgemaakt dat zijn niet genoemde vader afwezig of wellicht al overleden was. Een vrouw alleen was niet handelingsbevoegd en diende zich ten alle tijden te laten vergezellen door een mannelijke verwant of anderszins gekozen manspersoon. Het is pas sinds het begin van de vorige eeuw dat vrouwen kiesrecht en persoonlijke zeggenschap verkregen.,

Jongens waren vanaf hun veertiende jaar civielrechterlijk gezien handelingsbevoegd en volgens het middeleeuws canoniek recht huwbaar. Dat betekende derhalve dat ze met hun veertiende jaar zelfstandig onroerend goed verkopen of als getuigen mochten optreden. Vanaf hun achttiende jaar waren ze leenrechterlijk bevoegd om hun leenplichten te vervullen als de leenheer hun ten strijd opriep. Echt volwassen werd een jongeman pas bij het bereiken van zijn vierentwintigste levensjaar. Of eerder indien hij voor die tijd huwde of geëmancipeerd werd. In het bovenstaande
geval hebben we niet te maken met een leenrechterlijke- maar met een civiele kwestie, zodat we er vanuit kunnen gaan dat Goyart minstens veertien jaar was.

Uit het gerechtsverslag blijkt dat oorspronkelijk Goyart van Bussel de goederen in het bezit had. Schijnbaar was de pachtsom of cijns niet altijd op tijd betaald geworden. Maar Goyart van Bussel had in ieder geval met Jan van Leuven, de vorige (tempelier)meester van Ter Brake het een en ander verrekend. Deze had hem de tekortkomingen kwijtgescholden en hem een betalingskwitantie gegeven. De onbekend gebleven overeenkomst met de vroegere meester van Ter Brake moet meer zijn geweest dan een gewone betalingskwitantie, omdat er zo nadrukkelijk naar verwezen werd. Goyart had daarna zowel de goederen als de kwitantie aan zijn zuster jonkvrouw Gertrud overgedragen. Op basis van deze kwitantie moet zij waarschijnlijk geen verplichting hebben gevoeld. Maar volgens de nieuwe meester van Ter Brake had de jonkvrouw zich schuldig gemaakt aan: het niet betalen van de pachtsom; het ondanks herhaalde verzoeken niet naar de hof van Ter Brake komen; het zonder toestemming overdragen van de goederen; en het zonder toestemming doorverkopen van de pachtsom.
.
Dekkers veronderstelt dat het geding is geëindigd in een voor de meester van Ter Brake ongunstige uitslag. Mijns inziens is echter waarschijnlijker dat de internationale politieke realiteit van dat moment, het lokale “getrubbel” als niet meer belangrijk zijnde heeft weggedrukt.

De datering

De vierschaar heeft niet in 1300 plaats gevonden. Volgens Coenen is het gerechtsverslag ongedateerd. In de vorige eeuw (dus dik vijf eeuwen later) is bij een inventarisatie het jaartal 1300 erboven geschreven. Men kan dan wellicht opwerpen dat dit des al niet te min op goede gronden is gebaseerd. Er zijn echter aanwijzingen die een later datum veronderstellen.
In 1289 werden de goederen in erfpacht overgedragen aan de Bosschenaar Melis van Bussel en zijn erfgenamen. Deze was op 25 augustus 1302 nog in leven. Toen bezegelde hij als schepen samen met Wellen Hillenzoon nog een oorkonde. Tussen deze datum en 10 februari 1306 zal Melis van Bussel waarschijnlijk zijn overleden. In een op die dag gedateerde oorkonde verklaren 117 schepenen, gezworenen en poorters van ‘s-Hertogenbosch dat zij 5500 pond boete zullen betalen voor wat zij jegens hertog Jan II hebben misdaan. In deze opsomming komt de nagenoeg de hele stedelijke bovenlaag voor. Melis van Bussel ontbreekt in de opsomming.
.
Melis wordt als pachter waarschijnlijk tussen 1302 en 1306 opgevolgd door zijn zoon Goyart. Deze zal, gezien zijn betalingsproblematiek, minstens één pachtjaar in het bezit zijn geweest alvorens hij de Rixtelse en Heesbeense goederen overdroeg aan zijn zuster jonkvrouw Gertrud. Deze had één jaar betalingsachterstand toen de vierschaar gehouden werd.
.
Het concept van het gerechtsverslag stopt nogal abrupt. Het perkament is aan de achterzijde onbeschreven hetgeen doet vermoeden dat de schrijver, niet door ruimtegebrek maar door iets belangrijks is gestoord. Zoals gezegd is de datering van 1300 niet betrouwbaar. Het precieze sterfjaar van Melis van Bussel is niet bekend maar zal na 25 augustus 1302 of uiterlijk kort voor 25 februari 1306 hebben gelegen. Met een voortzetting van minimaal twee pachtjaren door zijn kinderen Goyart en Gertrud zal dus theoretisch gezien de vierschaar plaatsgevonden hebben
tussen ruwweg 1304 en 1308.
.
Op vrijdag 13 oktober 1307 werden in Frankrijk niet alleen alle Tempelierridders, maar ook hun personeel opgepakt. De weinige gelukkigen zullen zich in uiterste verwarring de eerste dagen schuilgehouden hebben. Desalniettemin zal het bericht van de massale arrestatie zich als een lopend vuurtje hebben rondgesproken. ’s Maandags op 16 oktober hebben de eerste koeriers van koning Philips zich op weg hebben begeven. Het lijkt me dat aan het eind van de week een groot deel van de Europa’s nobiliteit op de hoogte zal zijn geweest. Dezen zullen zich ongetwijfeld hebben laten beraden om een standpunt te bepalen.
.
In de tussentijd zullen de vier Brabantse Tempeliercommanderijen in Leuven, Neuve-Court bij Waver, Vaillampont en Ter Brake in hoogste staat van beroering zijn gebracht in afwachting van de beslissing van hertog Jan II. In de drie daaropvolgende weken zal het voor de Tempeliers in Brabant duidelijk zijn geworden hoe de zaken er bij zullen hebben gestaan. Op donderdag 9 november berichtte de hertog bevestigend op het verzoek van de koning van Frankrijk. Uitgaande van de snelle reactie van de hertog, mag worden aangenomen dat deze inderdaad al maatregelen genomen had.
.
Het is dan ook hoogstwaarschijnlijk dat in dagen voorafgaand aan de negende november de Tempeliers oftewel deels gearresteerd zijn geworden of veiligheidshalve zullen zijn ondergedoken. In deze hectische periode zal er bij de meester van Ter Brake weinig animo zijn geweest om zich intensief met de normale gang van zaken te bemoeien. Hij zal eerder bang voor zijn eigen hachje en die van zijn mederidders zijn geworden, en op stel en sprong zijn spullen hebben gepakt. Als we vanuit oktober 1307 minimaal twee jaar terugtellen komen we mooi uit binnen de periode 1302-1306 waarin Melis van Bussel zal zijn gestorven. De puzzelstukjes vallen netjes op hun plaats bij de veronderstelling dat de gerechtszitting of vierschaar medio oktober 1307 heeft plaatsgevonden. De internationale politieke realiteit van dat moment is dan ook de meest logische verklaring voor het abrupte afbreken van het gerechtsverslag.

De Van Bussel’s

In dit artikel is in navolging van Dekkers en Coenen verondersteld dat Goyart en Gertrud kinderen waren van Melis van Bussel. Aangetoond hebben beiden dit niet. Gelukkig zijn er een tweetal bronvermeldingen die Goyart van Bussel tot zoon van Melis maken. Een Bossche schepenbrief uit 1290 en een herdenkingsvermelding in het obituarium of dodenboek van de Sint-Janskerk vullen onze kennis over deze familie verder aan. Bovendien is er in het verleden al eens aandacht besteed aan een Bossche familie Loden, van oorsprong een korenkopers- en bankiersfamilie, die zou afstammen van een Albert van Bussel.
.
Deze Albert is genealogisch te plaatsen als een generatiegenoot van Goyart en Gertrud van Bussel. Gezien de maatschappelijke positie van de familie Loden en het ontbreken van aanwijzingen voor meerdere Bossche families Van Bussel is het hoogstwaarschijnlijk dat we hier met dezelfde familie te doen hebben.
.
Melis van Bussel en zijn zoon Goyart waren poorters van Den Bosch. Melis was zelfs enige malen schepen. Uit het verpachtingscontract valt op te maken dat hij er financieel goed bijzat. Uit niets blijkt dat we hier met een huisjesmelker te maken hebben. Dekkers opmerking is derhalve niet op zijn plaats.
.
Wel kan worden aangenomen dat de Van Bussels tot het Bossche patriciaat hebben behoord. Zoon Goyart van Bussel verkeerde door zijn vrouw Beatrijs in goede kringen. In 1316 komen we hem tegen onder de verwanten en vrienden van Hendrik (Gooswijn Moedelszoon) van Mierlo, schildknaap, heer van Mierlo en schout van Den Bosch. Van Goyart weten we nog dat hij in het bezit is geweest van een derde deel van de tienden van Drunen, en het hertogelijk leengoed Eijndhouts in Someren. Beide bezittingen zijn voor 1350 in andere handen beland.
.
Er is helaas geen enkele relatie aangetoond kunnen worden tussen de Bossche familie Van Bussel en de in Asten liggende hoeven met naam Bussel, hoe mooi het ook als verklaring voor de achternaam had kunnen dienen.],

Amilius de Buscel, ook Amilius de Bussele genoemd ? Een schepen van ’s Hertogenbosch van 1279 tot ongeveer 1302 ? Vermeld als schepen in het Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312 (Den Haag 1979), nrs. 364 (1279), 388 (1282), 390 (1282), 403 (1284), 463 (1291), 497 (1293), 529 (1295) en 632 (1302). Diezelfde Amilius had toen een huis in de Hinthamerstraat in ’s Hertogenbosch, zoals blijkt uit nrs. 558-560 (1297). Uit nr. 457 (1290) blijkt dat hij gehuwd was met Oda van Buscel en dat hij een dochter had Lutgardis, gehuwd met Wellinus van Berlichem (Berlicum).

Bron: Mogelijke stamvader uit het onderzoek van drs Frans Vlemmings
Poorter: Amilius van Buscele, poorter van ‘sHertogenbosch:
1289 – 25 = 1264 + 31 = 1295
ca 1264 ♂ Amilius van Buscele
ca 1295 ♂ Jan Templers
De geboortedatum van Jan I Templers komt redelijk overeen met de geboortedatum 1299 vermeld in:
1299 Jan I TEMPLERS en zijn dochter Mechtelt

Bronnen:

12-12-1290 Amilius van Buscel, weduwnaar van Oda en zijn schoonzoon Wellinus gend. van Berlichem, echtgenoot van Lutghardis gend. Lute dochter van wijlen Oda, zijn overeengekomen, dat Wellinus het huis in Den Bosch krijgt, waar Amilius nu in woont. Gedrukt: OBNB, nr. 457. Nr 7 | 15 december 1290

https://nl.wikipedia.org/wiki/Bussel
https://nl.wikipedia.org/wiki/Asten_(gemeente)
Jan Hosten De Tempeliers blz 228 en 229